Ulrich Magin:
"Kirchenkreuze, Geisterwege, Machtsymbole" (Hagia CHora 03-1999)
"Vastgesteld is dat
kerken, menhirs en cultusplekken op rechte lijnen liggen, die ongeacht de topografie door berg en dal lopen, nl.
de leylijnen. Over de aard en betekenis van deze lijnen lopen de meningen uiteen.
Leylijnen zouden kanalen voor
aardstralen zijn, prehistorische viseerlijnen of astronomische zichtlijnen, zelfs prehistorische
observatoria. Voor Watkins waren het handelswegen, voor de volkse fantast Teudt “Germaanse heiligdommen”, in de zestiger jaren hield
men ze voor Ufo-vluchtroutes, in de zeventiger jaren voor onderdelen van een “Steentijdcomputer” of van een astronomisch
georiënteerde bouwwerken. In de jaren tachtig en negentig werden onder invloed van oosterse filosofieën leylijnen,
vooral gezien als energielijnen van de aarde en zouden de daarop gelegen gemarkeerde punten als acupunctuurnaalden
werken.
Theorieën over de leylijnen van de prehistorie blijven vooralsnog vermoedens. Om meer begrip te krijgen
over dit fenomeen is het nuttig om ons bezig te houden met de rechte lijnen vanaf de vroege middeleeuwen, waarvan
schriftelijke documenten bewaard zijn gebleven.
Leylijnen, die concreet of symbolisch over het landschap lopen hebben
heel verschillende functies. Veel lijnen schijnen een spiritueel, sacraal karakter gehad te hebben, bijv. als een
belangrijk onderdeel van een dodencultus. Andere waren profaan, bijv. romeinse wegen, grenslijnen, het danewerk
(de vroegmiddeleeuwse verdedigingswallen van de Deense koningen) en symboliseerden de macht of de invloedsfeer van
de vorst.
Samengevat zijn leylijnen op te vatten als een uitdrukking van: -een dodencultus in de prehistorie -grenslijnen
in de oudheid -geloof en angst voor geesten in de middeleeuwen -van vorstelijke macht in de Barok Hoewel er in historische
tijden vele leylijnen zijn uitgezet en gedocumenteerd, is er geen enkele bron waarin er sprake is van aardstralen,
geheimzinnige energieën of aardacupunctuur."
Ulrich Magin is auteur van "Geheimwissenschaft Geomantie", Beck’schen Reihe, München, 1996